Met een zevende achtereenvolgende verslechtering van de bedrijfsomstandigheden was er in januari in de Nederlandse productiesector nog steeds sprake van krimp. De zwakke vraag was wederom een belangrijke reden voor beslissingen van bedrijven met betrekking tot productie en personeel. De dalingen van de productieomvang, het aantal nieuwe orders en de werkgelegenheid waren groter dan vorige maand, zij het in slechts lichte mate.
De Nevi PMI® voor de Nederlandse productiesector is een samengestelde indicator die met één cijfer de stand van zaken in de productiesector weergeeft en wordt samengesteld op basis van indicatoren voor nieuwe orders, productieomvang, werkgelegenheid, levertijden en voorraad ingekochte materialen.
De hoofdindex van de PMI daalde licht van 48.6 in december naar 48.4 in januari, wat wijst op een forse verslechtering van de bedrijfsomstandigheden in de sector. Vier van de vijf PMI-componenten hadden een negatieve invloed op het eindcijfer, zij het in slechts lichte mate. De voorraad ingekochte materialen was de enige uitzondering en noteerde een minder grote daling.
De panelleden gaven aan dat de matte vraag en onzekerheid bij de klanten een negatieve impact hadden op het aantal nieuwe orders in januari. Deze laatste afname van de verkoop was matig en iets groter dan in december. De grotere daling van het aantal nieuwe exportorders drukte op het totale aantal ontvangen nieuwe orders. Volgens sommige bedrijven was prijsconcurrentie met buitenlandse producenten problematisch.
Als reactie op de kleinere instroom van nieuwe orders bleven de Nederlandse fabrikanten aan het begin van 2025 hun productievolume verlagen. De aanhoudende daling van het aantal nieuwe orders verminderde de druk op de capaciteit, waardoor de hoeveelheid onvoltooid of nog niet uitgevoerd werk opnieuw afnam. Met deze laatste daling van de achterstanden komt de huidige periode van krimp op precies twee jaar. Dit leidde tot een verder banenverlies bij de Nederlandse productiebedrijven, waar de panelleden vaak melding maakten van een kleiner aantal tijdelijke werknemers.
De lagere inkoopvereisten zorgden voor een verdere verlaging van de inkoopactiviteiten in januari. Deze daling was aanzienlijk, maar wel de kleinste in vijf maanden. De producenten benutten deze gelegenheid om hun materiaalvoorraad te stroomlijnen. De voorraaddaling was de kleinste in drie maanden, maar bleef boven het onderzoeksgemiddelde op lange termijn. De levertijden waren opnieuw langer, wat naar verluidt het gevolg was van grondstof- en personeelstekorten bij de leveranciers.
De verslechtering van de prestatie van leveranciers was echter bescheiden en lag ruim onder het historisch gemiddelde.
De druk op de toeleveringsketens was in januari zichtbaar in de laatste gegevens over de gemiddelde inkoopprijzen. De kosteninflatie steeg naar het hoogste niveau sinds augustus vorig jaar en was aanzienlijk. De laatste toename was naar verluidt het gevolg van hogere grondstof-, loon- en transportkosten. De hogere kostendruk zorgde ervoor dat de Nederlandse fabrikanten agressiever waren in hun prijsstelling. De forse verkoopprijsinflatie was zelfs de grootste in twee jaar.
Tot slot waren de producenten er meer van overtuigd dat de productieomvang in de komende twaalf maanden zal stijgen. Dit vertrouwen was het groots sinds april 2024 en lag boven het historisch gemiddelde. Het optimisme was naar verluidt het gevolg van verwachtingen over betere economische omstandigheden, nieuwe klantenwinning en uitbreidingsplannen.